Reisgebed
*
O God.
Ik sta op het punt op reis te gaan.
Ik weet niet, of het misschien mijn laatste reis is.
Ik wil U liefhebben.
Ik hoop, dat ik onderweg niemand enig ongeluk of ander
kwaad zal berokkenen. Ik wil proberen niet, of veel minder, te drinken.
Ik sta voor U.
Ik weet dat ik, of ik veilig zal aankomen
dan wel onderweg verwonding, ziekte of dood zal vinden,
altijd U toebehoor.
Want in leven en sterven zijt Gij in mij, en ben ik in U. Ik ga nu weg.
Vaarwel, o God.
uit: Gerard Reve, Verzamelde Gedichten, Amsterdam 1987, p.105
* Wereldkaart in twee hemisferen (detail)
vrijdag, juli 21, 2006
woensdag, juli 19, 2006
'Die inertie, die volstrekte dadenloosheid.....'
"Matroos is naar de kampong van Legian-Kelod, net ver van Kuta,.......
Zulk een kampong doet mij zeer nederdrukkend aan. Mensen die gejaagd leven boezemen mij weerzin in, maar die inertie, die volstrekte dadenloosheid, met overal halfnaakte vrouwen met drie kinderen aan haar lijven gekleefd, de mannen alleen maar vechthanen strelend en vertroetelend -ik kan mij met de beste wil van de wereld in zulk een bestaan niet inleven. De (letterlijke) atmosfeer vam de broeikas van de Victoria Regia, en de (figuurlijke) atmosfeer van het Volkenkundig Museum. Iets van die sfeer proef je al, als je in Nederland een boerenerf betreedt, en verloren staat rond te koekeloeren, niet wetend wie de boer, de knecht of de buurjongen is, terwijl iedereen zwijgend afwacht wat je wilt en gaat doen."
Gerard Reve, in Klein gebrek geen bezwaar Utrecht/Antwerpen MCMLXXXVI p. 157 in Brief aan Rob Nieuwenhuys 18 juni 1978
"Matroos is naar de kampong van Legian-Kelod, net ver van Kuta,.......
Zulk een kampong doet mij zeer nederdrukkend aan. Mensen die gejaagd leven boezemen mij weerzin in, maar die inertie, die volstrekte dadenloosheid, met overal halfnaakte vrouwen met drie kinderen aan haar lijven gekleefd, de mannen alleen maar vechthanen strelend en vertroetelend -ik kan mij met de beste wil van de wereld in zulk een bestaan niet inleven. De (letterlijke) atmosfeer vam de broeikas van de Victoria Regia, en de (figuurlijke) atmosfeer van het Volkenkundig Museum. Iets van die sfeer proef je al, als je in Nederland een boerenerf betreedt, en verloren staat rond te koekeloeren, niet wetend wie de boer, de knecht of de buurjongen is, terwijl iedereen zwijgend afwacht wat je wilt en gaat doen."
Gerard Reve, in Klein gebrek geen bezwaar Utrecht/Antwerpen MCMLXXXVI p. 157 in Brief aan Rob Nieuwenhuys 18 juni 1978
dinsdag, juli 18, 2006
'Neen: nooit, nooit komt het meer goed.'
* Kevelaer Gnadenkapel
"Ik was vrijdagmiddag met Henk in Kevelaer. We zaten op één van de banken vóór de Gnadenkapel, en keken naar de schrijn tussen de twee eeuwige rode lampen: olievlammetjes, drijvend in geweldige, gelobte hangplantschalen van bloedrood glas, in vorm gelijkend op de eeuwige, aan drie kettinkjes in gangen en serres hangende omgekeerde stompe kaboutermutsen van mijn jeugd, meestal van matglas of bobbelglas, met er in een bloempot waarin de gul neergroeiende, sappige gestreepte waterplant op het droge, waarvan ik de naam niet meer weet. (Zulke hangpotten hingen altijd in de gangen van de benedenhuizen waarvan de voordeuren opengingen als mijn moeder met kommunistiese geschriften kolporteerde: ze wiegden en draaiden op de tocht van de natte, wanhoopverwekkende etenslucht. Neen: nooit, nooit komt het meer goed.)"
Gerard Reve, in Klein gebrek geen bezwaar Utrecht/Antwerpen MCMLXXXVI p. 107, 108 in Brief aan Simon C. 27 september 1971
* Kevelaer
* Kevelaer Gnadenkapel
"Ik was vrijdagmiddag met Henk in Kevelaer. We zaten op één van de banken vóór de Gnadenkapel, en keken naar de schrijn tussen de twee eeuwige rode lampen: olievlammetjes, drijvend in geweldige, gelobte hangplantschalen van bloedrood glas, in vorm gelijkend op de eeuwige, aan drie kettinkjes in gangen en serres hangende omgekeerde stompe kaboutermutsen van mijn jeugd, meestal van matglas of bobbelglas, met er in een bloempot waarin de gul neergroeiende, sappige gestreepte waterplant op het droge, waarvan ik de naam niet meer weet. (Zulke hangpotten hingen altijd in de gangen van de benedenhuizen waarvan de voordeuren opengingen als mijn moeder met kommunistiese geschriften kolporteerde: ze wiegden en draaiden op de tocht van de natte, wanhoopverwekkende etenslucht. Neen: nooit, nooit komt het meer goed.)"
Gerard Reve, in Klein gebrek geen bezwaar Utrecht/Antwerpen MCMLXXXVI p. 107, 108 in Brief aan Simon C. 27 september 1971
* Kevelaer
Abonneren op:
Posts (Atom)