"Met een zekere weemoed denk ik aan andere feesten, die hier eens gehouden zijn: dat van werkelijk wel een jaar of drie geleden, toen Oofi, op het feest van jaar jaardag, hartje zomer, omtrent drie uur smorgens, midden in het feestgedruis, in een hoogst patetiese geste ( net als ‘werkers’ die te veel Russiese films hebben gezien, bij een door de politie onder vuur genomen straatdemonstratie, dat met hun overhemd doen) een fraaie, roze hemdjurk van voren, als de voorhang van een Tempel, integraal in tweeën scheurde, waarna haar schaamte slechts verhuld kon worden door twee vriendinnen, die haar snel met mantels bedekten en afvoerden naar een kamertje waar een bed stond met slechts een lege matras erop, en waar ik haar, voortdurend omvallend, probeerde te troosten door haar de Ware Natuur Gods uit te leggen, terwijl zij in haar kleding een of ander geheim papier probeerde te vinden, en waar, ter chaperonnering, elke vijf minuten even zorgzame als wantrouwende vriendinnen binnenkwamen; van welk feest ik, bij het allereerste, schemerige ochtendkrieken, mij uitsluitend op de zon oriënterend, dwars door villatuinen, lege zwembassins, rietpercelen en weilanden waar paarden en hoornvee aan mij kwamen ruiken zonder mij kwaad te doen, er in slaagde de rijksweg te bereiken, onderweg een wit, houten bord op een paal waargenomen hebbend welks opschrift WERKDROGER 11, of een tekst van gelijke strekking, mij tot op deze dag is blijven intrigeren; waarna een met aluminium beklede vleesauto uit Herenveen, op weg naar het abattoir van Amsterdam, mij meenam, zodat ik al om zeven uur thuis was."
Gerard Reve in Op Weg Naar Het Einde Amsterdam 1963 p.50,51