'Nooit zou ik weten wie hij was..'
"Terwijl Teigetje ons nachtleger in volmaakte gereedheid aan het brengen was, zag ik al starend, de beperkingen van het bestaan van de kinderen der mensheid duidelijk voor me, en de gestalte van Thommy smolt nu samen met die van een donkerblonde jongen die ik, zeg maar zes of zeven maanden tevoren, een jaar of 16, 17 jaar oud, zo goed als zeker een Duitsertje, zonnebadend aan de luwe zijde, zo lang had staan beloeren tot ik er een droge keel van gekregen had. Nooit zou ik weten wie hij was, hoe hij heette, waar hij woonde en wat hij deed, want hij was natuurlijk, na zijn 12 of 15 dagen vakantsie, met zijn dikke ouders weer teruggekeerd naar Hamburg, of Bremen, of Oldenburg, waar hij, in tegenstelling tot Thommy stellig nog in leven was en bijvoorbeeld gewoon naar school ging, niet eens wetend wat een mooie jongen hij eigenlijk wel was, en voor eeuwig onvindbaar was geworden: toch stelde ik mij, terwijl ik nog steeds voor mij uitstaarde, voor dat ik hem nog één laatste maal zou mogen zien, nadat hij, bij het zwemmen verdronken en kort daarop aangespoeld door mij in de doodstille namiddag gevonden zou worden, waarop ik hem van zijn zilveren zwembroekje zou ontdoen om hem zeer lamngdurig te bezitten. Man, Vrouw, of Dode - de uitnemendheid van het een boven het ander was gene, want ze hadden enerlei adem."
Gerard Kornelis van het Reve, Nader tot U Amsterdam 1966 p. 77,78
zaterdag, december 16, 2006
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten