’Waarom hadden die duisternis en die regen een verblijdende betekenis?’ dacht hij. ‘Daar moet ik achter zien te komen’. ‘In de vierde klas, bij het begin van de vakantie,’ zei hij tegen zichzelf, ‘we gingen naar huis en ik had een leeg krijtenkistje gekregen. Ik stond in de gang, te wachten op het eind van de regen, want ik had geen jas bij me. En elke keer snoof ik in het kistje. Het was een lucht van hout, nieuw hout, van hars en krijt. Tot zover is het duidelijk, dat zijn de feiten. Maar de samenhang?’ ‘
Ik weet het, ‘dacht hij plotseling, ‘het is eenvoudig. De laatste uren van de schooltijd moesten somber zijn, om de overgang naar de vrije dagen des te scherper te laten uitkomen.’
Gerard Kornelis van het Reve in De Avonden, een Winterverhaal Amsterdam 1971 eenentwintigste druk p.85
Geen opmerkingen:
Een reactie posten