'Duizend jaar zijn voor u als de dag van gisteren,' ging hij voort, 'en als een wake in de nacht. Zie de dagen van mijn ouders. De ouderdom nadert, ziekten nemen bezit van hen, en er is geen hoop. De dood nadert en het graf gaapt. Een graf is het eigenlijk niet, want ze kunnen in een urn: daar betalen we elke week voor.' Hij schudde het hoofd. 'Zie hen,' fluisterde hij. 'Er is voor hen geen hoop. Ze leven in eenzaamheid. Waar ze om zich heen tasten , is leegte. Haar heeft hij nog wel op zijn kop, een flinke bos. Nee kaal is hij niet. Maar dat komt nog wel.' Hij had de huisdeur bereikt. 'Vrede,' dacht hij, 'het is voorbij. Het is vrede. Een verheven blijmoedigheid stijgt op.'
Gerard Kornelis van het Reve in De Avonden, een Winterverhaal Amsterdam 1971 eenentwintigste druk p.195